CLOSE ENCOUNTERS 15. Jan Wintein

Ford Mustang Boss 302 TransAm.

‘Win on Sunday, sell on Monday’. In de glorietijd van de muscle cars (1967 – 1972) wisten de marketingjongens bij Ford, GM, Chrysler en AMC maar al te goed dat het aantal potentiële klanten in de showroom rechtstreeks afhankelijk was van de resultaten die de Mustangs, Camaro’s, Challengers, Barracuda’s en Javelins behaalden in de TransAm-races. Na een aarzelend begin in 1966 groeide het Trans American Sedan Series kampioenschap (kortweg TransAm), zowat de tegenhanger van het Europees Kampioenschap voor Toerismewagens, al snel uit tot een populaire reeks races met  fabrieksteams van de grote autoconstructeurs en een alsmaar stijgend aantal toeschouwers. De organisatie van dat kampioenschap was in handen van de Sports Car Club of America (SCCA).

In 1966 en 1967 behaalde het team van Shelby American de kampioenschapstitel voor Ford zonder officiële fabriekssteun.  Toen de tegenstand van de door Mark Donohue bestuurde Chevrolet Camaro te sterk bleek, besloot Ford om een tandje bij te steken. Voor het raceseizoen 1969 werden de kleuren van Ford verdedigd door de blauwe Mustangs van het Shelby American team met Peter Revson en Horst Kwech als piloten en de rode Mustangs van Bud Moore Engineering, die werden bestuurd door Parnelli Jones (zijn echte naam was Rufus Parnell Jones maar Parnelli was het koosnaampje dat hij van zijn tante kreeg) en George Follmer. Bud Moore was als GI een van de eersten die bij de landing van de geallieerden in Normandië voet aan land zette op Utah Beach en nadien bij de pantserbrigade van generaal Patton meevocht in het Ardennenoffensief. Na de oorlog begon deze ‘ijzervreter’ zich toe te leggen op het klaarstomen van Detroit Iron voor deelname aan de NASCAR-races. Als teammanager bouwde hij een flinke reputatie op en het is ook uit die tijd dat zijn voorkeur voor startnummers 15 en 16 dateerde. Hij slaagde erin om feitelijk het alleenrecht op die nummers te behouden en ook in de TransAm-races was er dus een Mustang met startnummer 15 voor Parnelli Jones en een met startnummer 16 voor George Follmer.

Zijn team deed het niet slecht, maar moest toch de duimen leggen voor Mark Donohue, die maar liefst 8 van de 12 races op zijn naam schreef. Een van de factoren die een negatieve invloed hadden, waren de Firestone banden, maar dat punt lag erg gevoelig, omdat Parnelli Jones in het dagelijkse leven ook verdeler van Firestone was…
In 1970 was Ford vastberaden om de titel te behalen, maar het racebudget werd wel aanzienlijk teruggeschroefd als gevolg van de toenemende overheidsmaatregelen op het gebied van uitlaatgassen en veiligheid en het tanend succes van de muscle cars. Aangezien er maar geld genoeg was om één team te steunen, moest Ford de knoop doorhakken:
Shelby American of Bud Moore Engineering ?


De keuze viel op het team van Bud Moore, waarvan de Mustangs net ietsje sneller bleken dan die van de rivaal uit Californië en de pit crew kon terugvallen op de jarenlange ervaring die was opgedaan op de NASCAR-circuits.  In juni 1969 leverde Ford drie Mustang fastback modellen uitgerust met een V8 van 351ci en een vierversnellingsbak aan de gespecialiseerde firma Kar Kraft, die de auto’s aanpaste aan de door de SCCA vastgelegde regels voor het seizoen 1970: racemotor met een maximuminhoud van 305ci, aanpassingen aan het onderstel en de achterwielophanging, betere remmen en een stevige rolkooi. De verdere afwerking gebeurde in de werkplaatsen van Bud Moore Engineering.

Ford had ook aangedrongen op een andere meer opvallende kleur voor de auto’s en beide Mustangs werden in school bus yellow gespoten.  De door Larry Shinoda bedachte zwarte zijstrepen met de Boss 302 typeaanduiding waren lager op het koetswerk geplaatst dan bij het seriemodel, omdat Bud Moore absoluut niet wilde dat ze dwars door het racenummer liepen. De auto’s kregen ook de hertekende voor- en achtersteven van de Mustang 1970 modellen en de optionele achterspoiler van het seriemodel werd ook op de koffer van de race-Mustangs gemonteerd, al bleek het aerodynamisch effect ervan zo goed als nihil.

Al snel bleek dat de concurrenten niet waren opgewassen tegen de Bud Moore-Mustangs en na een seizoen met 5 overwinningen voor Parnelli Jones en 1 voor George Follmer behaalde Ford de titel met een eindstand van 72 punten vóór de AMC Javelin (59 punten) en de Chevrolet Camaro (40 punten). De aankondiging dat Ford zich na het seizoen officieel terugtrok uit de TransAm-races was echter een domper op de feestvreugde. In 1971 bracht Bud Moore nog een door een privéfirma gesponsord team aan de start met Follmer en Peter Gregg als piloten, maar helaas werd zijn team pas tweede na de AMC Javelin van Donohue, die maar liefst zeven van de acht races won.

Op Brussels Interclassics zagen we op de stand van The Mustang Garage een erg geslaagde replica van de Mustang Boss 302 TransAm uit 1970. De auto is wel in grabber orange gespoten, maar de Bud Moore Engineering, SCCA en TransAm stickers zitten allemaal op de juiste plaats. Idem voor het startnummer 15 en de naam van de piloot. Mooi !

KODAK Digital Still Camera

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Please reload

Please Wait